In beeld verschijnt een knappe man. Fris, goed verzorgd en met een goedgevormde kaaklijn. Even schaam ik me voor mijn slordige kapsel. Het eerste dat deze online ontmoeting bij me oproept, is kennelijk dat ik graag wil dat hij een beetje onder de indruk is van me.
Ik heb een afspraak om met hem te videobellen voor een intake, nog voor de corona pandemie ons in haar greep kreeg. Hij wil graag deelnemen aan de Masterclass Persoonlijk Leiderschap. Meestal doe ik dat telefonisch, maar hij gaf de voorkeur aan videobellen.
Na wat gebabbel over de geneugten en de lasten van het hebben van een gezin met jonge kinderen, komen we bij de aanleiding om deel te nemen. Wat hij wil leren komt naar voren in zijn werk, maar vooral ook thuis zegt hij. Hij is ontevreden met de manier waarop hij de laatste tijd naar zijn kinderen reageert. Hij schrikt dan van zijn eigen boosheid. “Mijn rafelranden worden steeds meer zichtbaar”, zegt hij. “Het lukt me niet meer goed om afstand te nemen van wat ik voel en van daaruit een reactie te kiezen.” Zijn woorden komen weloverwogen uit zijn mond. Hij lijkt goed nagedacht te hebben over zijn verhaal.
Als ik naar de man voor me op mijn scherm kijk, dan kan ik me er weinig bij voorstellen dat hij uit de bocht vliegt. Er zit iets heel ‘schoons’ in de manier waarop hij zich laat zien. Hij heeft duidelijk veel tijd besteed aan zelfreflectie, hij legt makkelijk verbanden en vindt heldere taal voor wat hij tegenkomt.
Ik krijg het gevoel dat ik met iets briljants moet komen. En ik wil graag dat hij onder de indruk is van mijn vakkundigheid. Ik wil graag iets moois zeggen. Ik ga vertrouwen op mijn intellect en stop met waarnemen wat er in de ontmoeting gebeurt en van daaruit te interveniëren. En zonder dat ik het op dat moment meteen doorheb, verlies ik de spontaniteit.
Een bedachte ingang, leidt tot een bedacht antwoord.
Ik ‘bedenk’ daarom welke ingang ik zal kiezen. Ik stel hem wat vragen over zijn boosheid en doe een poging die terug te brengen naar zijn geschiedenis.
“Waar was je ooit zo boos over?” vraag ik hem. Nog voordat hij antwoord geeft heb ik al spijt van mijn bedachte poging om indruk te maken. Hij trekt zijn kin wat naar achteren, verbreekt het oogcontact en doet zijn best om goed na te denken over zijn antwoord.
Ik vang dus bot. En logisch ook, want een bedachte ingang, leidt tot een bedacht antwoord.
Aan bereidheid geen gebrek overigens. Hij doet hard zijn best om mijn vraag goed te beantwoorden. En hij geeft veel. Veel informatie. Hij vertelt dat hij als klein jongetje niet vaak boos was. Al is hem wel door zijn moeder verteld dat hij als vijfjarige ooit een ander jongetje een bloedneus heeft geslagen. Zijn moeder heeft hij nog nooit boos gezien zegt hij. Toen hij 2,5 was gingen zijn ouders uit elkaar. Zijn vader overleed toen hij vier was. Rond zijn twintigste is hij in therapie gegaan, is hij gaan onderzoeken wie zijn vader was en toen was er ook wel een fase van rouw, vertelt hij tot besluit.
Ik nodig hem uit in een soort schijninitimiteit. Een vorm van contact zonder risico’s.
Door het gebrek aan spontaniteit in mijn vraag, krijg ik ook een antwoord zonder rafelranden. Een antwoord waarmee hij veel vertelt, maar waarmee ik toch weinig te zien krijg. De vragen die logischerwijs zouden kunnen volgen op dit verhaal, zijn als het ware al beantwoord, voordat ik ze kan stellen. Het blijft te ‘mooi’ tussen ons. Ik doe mijn best om een mooie interventie te doen en hij doet zijn best om een mooi antwoord te geven. Ik nodig hem uit in een soort schijninitimiteit. Een vorm van contact zonder risico’s.
“Genoeg om verder te gaan onderzoeken”, reageer ik wat lafjes. Ik durf niet alsnog risico te nemen, terwijl ik inmiddels dondersgoed weet dat dat is wat er nodig is. Ik kom ermee weg. Hij meldt zich aan voor de Masterclass en geeft aan daarnaast graag nog een paar coachingsgesprekken te willen.
Een aantal weken later verschijnt hij opnieuw op mijn scherm voor een driegesprek met zijn leidinggevende erbij, als start van de coachingssessies die we gepland hebben. Opnieuw online, maar dit keer noodgedwongen, vanwege de coronamaatregelen. Zij gaat er behoorlijk fel in. Ze vertelt hem dat ze het gevoel heeft dat hij niet echt verbinding maakt. Als ik naar mijn beeldscherm kijk, dan is het alsof ik naar een filmscène kijk, over een schooljongen die op z’n donder krijgt van de juf. Opgenomen met een kwalitatief matige camera, slechte belichting en haperend geluid. Ik voel me onthand zo achter mijn laptop, terwijl zij -op afstand- met elkaar in één ruimte zitten.
Twee weken later ontmoet ik hem voor de derde keer voor een eerste online coaching. Hij vertelt hoe in de afgelopen weken opnieuw duidelijk is geworden dat hij zijn emoties beter wil kunnen kanaliseren. En hij voegt daaraan toe dat het vaak te maken heeft met een gevoel van afwijzing. Daarop volgt een betoog waarin hij me vertelt dat zijn verwachtingen van de ander op zo’n moment ook niet reëel zijn. Dus dat hij zich niet afgewezen zou moeten voelen, maar dat het toch gebeurt. Hij zou dat beter willen kunnen sturen zegt hij.
“Ik trek me soms heel opzichtig terug, in de hoop dat de ander me komt halen”, zeg ik.
Ik vraag hem hoe dat was in het gesprek met zijn leidinggevende. Hij vertelt dat hij zich niet herkende in een aantal dingen die ze hem teruggaf, maar dat hij ook had besloten het maar even over zich heen te laten komen, in de wetenschap dat ze toch binnenkort niet meer samen zouden werken, omdat zij een andere functie krijgt. “Je trok je terug, klopt dat?” vraag ik. Hij beaamt dat.
“Ik trek me soms heel opzichtig terug, in de hoop dat de ander me komt halen”, zeg ik. Hij lacht. “Ja, dat herken ik wel”, zegt hij. Voor het eerst in de gesprekken met hem, heb ik het idee dat ik iets toevoeg aan de gedachtenconstructies die hij zelf al rondom zijn eigen patronen heeft gebouwd. En dat levert direct iets meer contact op. “Mensen verstoppen zich om gevonden te worden”, ga ik verder. “Kijk maar naar kleine kinderen. Mijn jongste koos altijd dezelfde verstopplek. Altijd achter hetzelfde gordijn. Als ik dan uitgebreid in de keuken en in de gang ging zoeken, dan duurde het verstoppen hem al gauw te lang en kwam hij zelf al achter het gordijn tevoorschijn: “Hier ben ik!”. Daaraan kan je zo mooi zien dat het niet om het verstoppen gaat, maar om het gevonden worden.” Het is even stil. “Ik verstop me soms nog steeds, in de hoop dat ik gezocht en gevonden wordt”, zeg ik. Hij knikt. En het bevalt me wel dat hij niet direct reageert met een analyse. “Ja, dat herken ik ook wel”, zegt hij tenslotte.
“Ik ben een beetje in verwarring”, zeg ik. “De leervraag die je stelt gaat over meer binnen de kaders blijven. Over je emoties beter kunnen reguleren. Over je emoties beter kunnen sturen met je ratio. Over minder rafelig worden. Maar als ik nou niet zou weten wat je leervraag was en ik zou het puur moeten doen met wat ik zie en wat ik tegenkom in onze ontmoeting, dan zou ik geneigd zijn om te denken dat het wel wat rafeliger mag. Wat minder doordacht. En als ik het nog wat simpeler zeg: wat minder mooi en wat minder keurig.”
Hij is even stil en zegt dan met een glimlach: “dat zal mijn vrouw niet met je eens zijn.” “Dat geloof ik”, zeg ik. “Ik vijl mijn man ook liever bij, dan dat ik zijn ruwheid omarm. Soms slaat hij met z’n vuist op tafel, omdat hij mijn gezeik zat is. Dat kan ik zelden meteen waarderen, maar het is meestal wel precies wat er nodig was op zo’n moment.”
“Hoe vecht jij?”, vraag ik hem. “Eh, ik vecht niet echt geloof ik. Maar als je het aan mijn collega’s zou vragen, dan zouden ze me echt niet omschrijven als iemand die zich niet laat horen. Als ik het op inhoud ergens niet mee eens ben, dan kom ik echt wel met mijn mening.”
Het valt me op hoe vaak hij naar zichzelf kijkt via de ogen van anderen. Alsof hij steeds via het beeld dat anderen van hem hebben, zichzelf aan het bijschaven is.
“Je hebt nu wel even genoeg 360 graden feedback gevraagd”, zeg ik. “Misschien is het nu tijd om wat meer naar binnen te kijken en je zelfonderzoek wat meer te richten op wie je bent en wat minder op wie je wil zijn.” Hij is stil en knikt langzaam met zijn hoofd.
“Wat heeft je moeder je geleerd over vechten?” vraag ik hem. “Niet zoveel”, zegt hij. “Mijn moeder is van het harmoniemodel.” “Dat kan je moeders ook niet echt aanrekenen”, zeg ik. “Jongens kunnen veel leren van hun moeder, maar niet hoe ze de ongepolijstheid van het man zijn vorm moeten geven, simpelweg omdat moeders geen mannen zijn.”
“Ben je een brave jongen?”, vraag ik.
Hij knijpt zijn ogen een beetje samen en maakt een wat schokkerige beweging met zijn hoofd. “Da’s een rotvaag hè?”, zeg ik. “Eh, ja”, zegt hij. Ik meen wat irritatie te lezen in zijn ogen. “Irriteert die vraag je?” “Ja”, zegt hij. “Mooi”, zeg ik. “Ik hoop dat ik het nog wat vaker aan de stok ga krijgen met je in dit traject.” Hij lacht. “De therapeut die ik op mijn twintigste bezocht zei een keer dat ik onder mijn moeders rokken vandaan moest komen”, zegt hij. “Ik begreep toen niet zo goed wat hij daarmee bedoelde, maar ik denk dat dat hier mee te maken heeft.” “Dat denk ik ook”, zeg ik.
“Ik heb een keer een gat in de deur geslagen”, zegt hij.
Hij kijkt me aan met een mengeling van vrolijkheid en schaamte. “Dat vond mijn vrouw heel kwalijk”, zegt hij. Ik lach. “Dat heeft mijn man ook weleens gedaan en dat vond ik ook bijzonder verwerpelijk”, zeg ik.
“Ik heb toen eens rondgevraagd bij mijn vrienden en de meesten bleken weleens zoiets gedaan te hebben”, vervolgt hij. “Luchtte het op?” vraag ik. “Ja”, zegt hij. Zowel het slaan, als de wetenschap dat ik niet de enige ben die dat weleens gedaan heeft.” Dan is hij even stil en en zegt hij: “Maar ik weet niet of ik wel zo wil zijn.”
Ik realiseer me met terugwerkende kracht hoe mijn eigen eerste beweging in de ontmoeting met hem meteen een ingang had kunnen zijn. De schaamte voor mijn slordige kapsel, mijn behoefte om iets ‘moois’ te doen en het verlies van mijn spontaniteit. Onze ontmoeting riep de behoefte tot ‘mooimaken’ op. De focus op de vorm en de buitenkant. In zijn leervraag word ik uitgenodigd om hem nog mooier te maken, met de bereidheid dat te betalen met het verlies van zijn spontaniteit. En als ik daarin mee ga, dan stap ik met hem in een oud verhaal en herhaal ik met hem iets heel vertrouwds uit de relatie met zijn moeder. Dan lijkt hij te krijgen waar hij naar zoekt, maar wordt er in feite niks geleerd. Cliënten in een coachingstraject, of deelnemers in een training, komen meestal binnen met een leervraag die past binnen hun oude patronen. Ze zijn heel bereid om te leren, maar wel met het (onbewuste) verzoek om niet te rammelen aan hun jong ontwikkelde overlevingsstrategieën. Daarin willen we in zekere zin niet echt veranderen, omdat alles in ons roept: “niet doen!” En tegelijkertijd verlangen we ergens om daar juist in gevonden te worden. Om uiteindelijk tevoorschijn te mogen komen met dat wat we ooit hebben moeten verstoppen. En voor je het weet ga je daar als begeleider, met de beste bedoelingen in mee. “Mijn rafelranden worden te zichtbaar”, zegt hij. En ik laat me uitnodigen om in eerste instantie weg te blijven van de rafeligheid en om mooie, risicovrije, niet rafelige interventies te doen. Dat heeft alles te maken eigen voorkeur voor mooi en mijn eigen angst voor boosheid. In dit geval ontmoetten we elkaar precies op die thema's. Dan blijft het veilig en vertrouwd voor ons allebei. Met als gevolg dat er weinig gebeurt en er niks geleerd wordt. Mijn eigen opleider zei ooit: “Je moet zelden doen waar de cliënt om vraagt.”
“Als ik niet oppas, dan ga ik aan de slag met je leervraag over je emoties reguleren”, zeg ik. “En dan ga ik in op je verzoek om je nog verder te polijsten. En dan krijg je enkel meer van wat je al zo goed kent. Nog meer controle, nog meer weloverwogenheid, nog meer spiegeling aan de ander en nog meer perfectie.”
“Ik ga je huiswerk geven”, zeg ik. “Zet zometeen de timer op je telefoon op zeven minuten. En schrijf een gedicht met de titel: ‘Het gat in de deur’. Laat je pen het werk doen en laat je maar verrassen door wat er op papier komt.” “Waarom zeven minuten?”, vraagt hij. “Omdat dat genoeg is”, antwoord ik.
En daarnaast wil ik je uitnodigen om wat vaker jezelf de vraag te stellen: “Hoe raakt dit me?” “Waarom?” vraagt hij. “Omdat het echt fantastisch is dat je zo bereid bent om je te spiegelen aan anderen. Dat is mooi, want je kan veel leren van hoe anderen je zien. Maar het maakt wel dat je soms vergeet om te kijken hoe het van binnen is bij jou. En dan ben je een beetje veel bezig met wie je wil zijn en een beetje weinig met wie je bent.” Hij is even stil en zegt dan: “Zal ik je eens iets stoms zeggen?” “Graag” zeg ik. “Ik weet bijna nooit een antwoord op de vraag hoe iets me raakt.” “Dat geloof ik”, zeg ik.
Een paar dagen later stuurt hij me dit gedicht:
Het gat in de deur
Toen was je er ineens.
Zomaar, in een flits.
In het rood, de ketel vol,
er was geen houden aan.Opluchting mijn deel.
Verbazing ook en schaamte.Was dit serieus nodig…?
Kon je niet gewoon even…?
Moest je nu echt….?Het perfecte binnen = buiten.
Geen masker meer,
of fatsoen.Een echte ontmoeting:
dag deur, dit ben ik.
Eerlijk en rauw.
We zullen elkaar niet vergeten,
onze korte verbinding
liet zijn sporen na.De zoektocht start,
Waar leidt het heen?
*Al mijn artikelen/blogs zijn geplaatst met toestemming van de hoofdpersoon.