Waarom het afwijzen van je familie vaak leidt tot zelfafwijzing

Schilderij van Rogier Willems

Ze is een gezellige mopperaar. Haar grappen gaan steeds gepaard met diepe zuchten, vaak voorzien van geluid. Tijdens het intakegesprek vertelt ze geestige verhalen over haar eigen struikelblokken. Ze werkt zich een slag in de rondte en krijgt daar ook veel waardering voor, maar ze blijft altijd het gevoel houden dat het niet goed genoeg is. Waarop ze dan nog harder gaat werken. 

Ze zorgt voor iedereen om zich heen. Thuis regelt ze alles en doet ze veel voor haar man en kinderen. En in haar werk doet ze veel meer dan waar ze voor betaald wordt. Onvrijwillige opoffering en aanpassing zijn een gewoonte geworden. “Ik moet nogal veel”, besluit ze met een grijns waar weinig plezier achter schuil gaat. De verhalen die ze vertelt zijn overgoten met een saus van cynisme, die haar pissigheid verraden. “Hoe boos ben je?”, vraag ik. “Eh… ik ben wel boos ja”, zegt ze. “Maar vooral op mezelf”.

Tijdens het eerste tweedaagse blok van de Masterclass Persoonlijk Leiderschap laat ze zich weinig horen. Sommige deelnemers doen dat in een soort onzichtbare variant. Die zijn fysiek aanwezig, maar lijken te zijn vertrokken naar een andere wereld. Zij niet. Haar aanwezigheid is duidelijk voelbaar, maar als ik naar haar kijk, dan lijkt ze verscholen te zitten achter een soort fort met dikke verdedigingsmuren. Haar lichaam zit als een blok op de stoel, ze beweegt weinig en ze houdt Freek, mijn collega-trainer en mij met een scherpe blik in de gaten. Als ik oogcontact maak, krijgt haar mond iets zuinigs en als ik naar haar glimlach, glimlacht ze terug, maar trekt ze tegelijkertijd haar wenkbrauwen omhoog.

Zonder dat ze zich daar waarschijnlijk van bewust is, zendt ze dubbele signalen uit. Als ik naar haar kijk, dan lijkt het alsof ze zegt: “kom je me alsjeblieft halen?” en tegelijkertijd: “raak me niet aan.” Een ja en een nee, precies op hetzelfde moment.

Ik overleg even met Freek. We besluiten haar nog even te laten, om haar de gelegenheid te geven om zich zelf te melden. En omdat we in feite aan autonomieroof zouden doen, als wij haar gaan “halen”. 

Aan het eind van de eerste dag maakt Freek een deal met haar. “Als je me roept, dan ben ik er”, zegt hij. De tranen schieten in haar ogen en haar hoofd schudt nee. “Nu heb ik het gevoel dat ik iets moet”, zegt ze. “Je moet niks”, zegt Freek. “Als je wil, dan kan je me roepen en dan ben ik er.” “Ik zal er over nadenken”, zegt ze.

Waar loop je tegenaan?

Deel het met ons, verhelder je vraagstuk en onderzoek wat een passende vervolgstap is. Dat doen we met liefde. En kosteloos.  

Voorafgaand aan de eerste twee dagen vragen we de deelnemers de inhoudsopgave van hun biografie te schrijven in zeven hoofdstuktitels. En we vragen ze om twee van de hoofdstukken die ze het meest gevormd hebben uit te werken. Een van de hoofdstukken die zij heeft uitgewerkt heeft als titel: ‘Het verdomhoekje’.

Ze is de jongste van drie. Als kind begreep ze niet waarom haar ouders een derde hadden gekregen. “Waarom zouden ouders dat willen, als ze al een zoon en een dochter hebben?”, schrijft ze.

Ze heeft zich altijd het vijfde wiel aan de wagen gevoeld. Ze had het idee dat ze heel anders was dan haar broer en zus en ze voelde zich onbegrepen. Overal zag ze in terug dat zij er minder toe deed dan de anderen. Haar moeder droeg een bedelarmbandje met twee hangertjes van kinderhoofdjes. Een jongetje en een meisje. In de vensterbank stonden twee beeldjes van engeltjes. Ook weer één jongetje en één meisje. Haar zus had al jong problemen die veel aandacht vroegen van haar ouders. Zij zorgde ervoor dat haar ouders zich geen zorgen hoefden te maken over haar. Ze deed zo vrolijk en gezellig mogelijk en ze deed het goed op school. Daar moest ze hard voor werken. Veel harder dan haar zus. Maar dat probeerde ze niet te laten blijken. Ze heeft haar zus als kind bij momenten intens gehaat om alle aandacht die haar zus kreeg en zij niet.

Het raakt me om te zien hoe trouw ze is aan haar oplossingen van ooit. Ze zit in de kring en er is een plek voor haar, maar ze zet zichzelf toch in het verdomhoekje. Ze maakt veel ruimte voor de andere deelnemers door zelf geen aandacht te vragen. Ze maakt vrolijke grapjes met haar groepsgenoten in de pauzes. Ze kijkt me bij tijd en wijle zowel giftig als vragend aan, maar ze laat zich niet horen. En wanneer Freek haar uitnodigt om te roepen, ervaart ze dat als een onvrijwillige opdracht die ze moet uitvoeren en niet als een uitnodiging om te komen halen wat haar toekomt.

Als ik naar haar kijk, krijg ik een exacte weergave te zien van waar ze in haar biografie al over schreef.

Wanneer we in situaties terecht komen die spannend zijn, die we niet goed kunnen plaatsen, of waarin we ons geen raad weten, dan plakken we daar een wereldbeeld van ooit op. Daarin kunnen we onze oude oplossingen opnieuw gebruiken. Dat is pijnlijk, maar ook vertrouwd, want dan weten we tenminste wat we kunnen verwachten. En dan kunnen we ons vertrouwde gereedschap opnieuw gebruiken. Zo herhalen we steeds weer wat we al kennen. En zo herhaalt de oude pijn zich. Vaak ergens in de hoop dat de uitkomst dit keer anders zal zijn. En zo lopen we onbedoeld ook steeds de kans mis dat we leren wat we ooit niet, of niet voldoende konden leren.

En zo maakt zij van een kring met groepsgenoten in een training waarin er voor haar precies evenveel plek is als voor de anderen, een oud verhaal waarin zij niet roept en weinig krijgt. Waarin ze zich opoffert en aanpast en waarin ze dezelfde oude razernij weer voelt.

Maar ze zet stappen. Op de tweede dag meldt ze zich. “Ik heb er over nagedacht en ik wil het toch”, zegt ze. Freek werkt met haar rondom het uitspreken van de zin: “Ik ook”. Ze laat me toe wanneer ik in het tweede blok een opstelling doe rondom de relatie met haar zus. En ze bokst met Robin van Soolingen de nodige boosheid uit haar lijf. 

Op de vijfde dag onderzoeken de deelnemers hoe ze de dynamieken uit hun gezin van herkomst herhalen in hun werk. Zij vertelt dat ze er zo van baalt dat er geen eenheid is tussen de teamleiders, waar zij er één van is. Ze heeft dit al meerdere keren aangekaart bij de directie, maar voelt zich daarin niet gehoord en niet begrepen. Nu probeert ze daarom steeds zelf maar de eenheid en verbinding waar ze zo’n behoefte aan heeft te creëren. 

Aan het eind van de dag geven een paar andere deelnemers aan dat het ze zoveel heeft opgeleverd om de overeenkomsten te gaan zien tussen het systeem waar ze in opgroeiden en hoe ze plek innemen in hun organisatiesysteem. “Nou, dat is wel apart”, zegt zij. “Dat heb ik dus helemaal niet.” Haar mond trekt strak en ze kijkt Freek en mij aan. Er zit iets provocatiefs in haar toon en mimiek, maar haar ogen staan wanhopig. “Vertel”, zeg ik. Ze zucht. “Tot nu toe heb ik iedere trainingsdag nieuwe inzichten gekregen, maar vandaag niet. Ik heb ergens de boot gemist volgens mij.”

Hoewel ze de schuld bij zichzelf lijkt te leggen, raakt het me toch wat ze zegt. We komen elkaar tegen in een veld van ‘niet goed genoeg’. Ze meldt zich in de vorm van een klacht die zowel naar buiten, naar ons toe komt, als naar binnen, naar zichzelf. Maar, ze meldt zich wel en dat is winst.

Ik adem diep in en duw mijn rug tegen de leuning van de stoel. Dat helpt. Ik kijk naar haar en ik zie ook mezelf. De draaikolk van zelfafwijzing waarin ik zo nu en dan ook terecht kan komen. En het verwijt naar de buitenwereld over dat ik me zo voel. De rem om met mijn verlangens te komen, met wat ik graag wil. En de verleiding om in plaats daarvan met een klacht te komen. Dat helpt me om ook weer mild naar haar te kijken en om het iets minder persoonlijk te nemen.

Toehappen op haar klacht gaat niet tot een waardevolle interventie leiden. Haar zonder woorden voorgaan in hoe ik mezelf, met vallen en opstaan, heb leren dragen als ik me niet goed genoeg voel, is waarschijnlijk heilzamer nu. “Je bent van harte welkom om morgen met een vraag te komen”, zeg ik. Ze beweegt haar hoofd naar achteren en knikt, terwijl ze me aan blijft kijken.

We hebben de deelnemers gevraagd een symbool mee te nemen voor wat ze ooit verloren zijn. Met dat symbool als ingang begeleiden we ze in hun individuele vraagstukken. En maken we inzichtelijk hoe dat ‘verlorene’ ook een rol speelt in de keuzes die ze in hun werk maken. Of beter gezegd: in hoe dat bepaalt welke weg ze inslaan, zodat er gevoelsmatig helemaal geen keus meer is.

Zij neemt als laatste de beurt. Omdat alle andere deelnemers al aan bod zijn geweest gaan onze blikken automatisch richting haar. “Tja, dan ben ik nu zeker”, zegt ze. Haar woorden klinken opnieuw cynisch, maar er staan ook weer tranen in haar ogen. “Ik heb heel hard nagedacht over wat ik allemaal verloren ben. Speelsheid, echte in plaats van geveinsde vrolijkheid, onbevangenheid, ruimte voor mij, het vermogen om om hulp te vragen. Maar ik denk dat het allemaal neerkomt op één ding. Ze is even stil en slikt. “Van mezelf houden”, zegt ze. “Dat ben ik al heel jong verloren.” Ze spreekt zachter nu en in meer eenduidige boodschappen. 

“Ik heb een liedje meegenomen als symbool. We are all going home, van The Wanderer.” Ik zoek het liedje op op Spotify en zet het aan.

I will seek and I will find

While I’ll try to keep a steady mind

I will follow all the signs

This healing takes time

I will find my way back home

We’re all going home

Listen to the beat of your heart when you don’t know where to go

We’re all going home

Listen to the song that’s playing on your own soul’s radio

Het ontroert me hoe ze me via dit liedje vertelt dat ze al lang weet welke weg ze nog, of steeds weer opnieuw, moet gaan. “I will find my way back home”, herhaal ik een zin uit het liedje dat verder speelt. 

Ik pak een mannelijke en een vrouwelijke deelnemer bij de hand en zet ze naast elkaar in de ruimte. Ik kijk naar haar. Ze zucht, er lopen tranen over haar wangen, ze steekt haar tong uit en lacht naar me. Ik zie aan haar dat ik er niet meer bij hoef te vertellen dat deze mensen haar ouders representeren. Dan pak ik nog een man en een vrouw uit de kring en zet dit viertal in een klein kringetje met één lege plek in de kring.

“En nu?”, zegt ze. Uit de manier waarop ze het zegt krijg ik niet de indruk dat ze echt niet begrijpt tot welke beweging ik haar uitnodig, dus ik haal mijn schouders op. “Listen to the beat of your heart when you don’t know where to go“ klinkt er uit de boxen. Ik herhaal ook die zin hardop.

“Hoe lang heb je?” vraagt ze met een grijns. “Tot half zes”, zeg ik. Het is op dat moment net na vieren.

 Ze schudt haar hoofd. “Dan moet ìk weer degene zijn die het doet.” “Dat klopt”, zeg ik. Ze zucht. Ik wacht. “Kutzooi”, zegt ze. “Ja, dat klinkt goed”, zeg ik “Kutzooi helpt je meer dan een zucht. Uitspugen wat je niet meer wil, in plaats van alles steeds maar inslikken en weg moeten zuchten”. Ze knikt.

“Als je afwijst waar je vandaan komt, dan wijs je ook steeds jezelf af. Weer kunnen gaan zien dat je familie goed genoeg is, is de kortste route naar jezelf goed genoeg vinden. Het is geen makkelijke route. Je mag boos zijn en verdrietig. En voelen wat je hebt gemist. Maar als je leert om de plek aan te nemen die er voor je is, dan hoef je in de rest van je leven ook niet meer steeds te zoeken naar je plek.”

Ze zet een stapje naar voren. 

“Dit is trouwens ook precies wat je moet gaan doen in je werk, met je collega teamleiders. Jouw plek innemen in het geheel. In plaats van daar vanaf de zijlijn te regelen dat zij zich met elkaar gaan verbinden, zonder er zelf onderdeel van te worden.” 

“Mmm, shit”, zegt ze met een glimlach.

Ze zet nog een paar stappen naar voren, tot ze op de lege plek tussen haar ouders en broer en zus staat. “En dan zeg je: ik haat jullie, omdat ik van jullie hou.”

“Ja, ik haat jullie, omdat ik van jullie hou”, herhaalt ze.

Of je nou wil of niet, je komt voort uit je ouders. Je bestaat voor de helft uit je vader en voor de helft uit je moeder. Je daartegen verzetten kost niet alleen heel veel energie, je wijst er indirect ook jezelf mee af, als je je familie, of één van je ouders afwijst. Je verzetten tegen je herkomst, erboven proberen te staan en je overdreven superieur voelen, ze te veroordelen, of ze krampachtig op afstand te houden, maakt je doorgaans niet vrijer. Integendeel. Verzet of haat zijn een uitstekende manier om onbewust toch muurvast te blijven zitten aan je familie. En dat helpt je niet om vanuit autonomie je leven vorm te geven.
Weer kunnen voelen dat je bij je familie hoort, betekent niet dat je het altijd met ze eens hoeft te zijn. Om je eigen leven te leven, moet je vaak ook vuile handen kunnen maken ten aanzien van de ongeschreven regels uit het nest waarin je opgroeide. Maar ook dat kan je leren te doen vanuit een gevoel van verbinding met waar je uit voortkomt.
Die verbinding weer voelen betekent ook niet dat je oude of recente pijnlijke ervaringen moet vergeten. Je kan leren toelaten wat je gemist hebt en daar vanuit een volwassen perspectief om rouwen. En dan ontstaat er ook ruimte om aan te nemen wat er wel voor je was en is. Dat kan zelfs als je ouders niet meer leven. Het is veel meer een innerlijk leerproces dan iets dat tijdens het kerstdiner moet gebeuren.
Als je veel tekort bent gekomen, of anderszins ervaringen hebt die diepe littekens hebben nagelaten, is dat een enorme klus. En het is zeker niet iets dat je even kan fiksen en daarna af kan vinken. Mogelijk is het iets waar je je leven lang mee bezig zult zijn. Maar je energie steken in je opnieuw kunnen toevertrouwen aan waar je uit voorkomt, levert je veel meer op dan je er je leven lang tegen te verzetten.

Waar loop je tegenaan?

Deel het met ons, verhelder je vraagstuk en onderzoek wat een passende vervolgstap is. Dat doen we met liefde. En kosteloos.  

Wil je ook stappen zetten in je leiderschap of persoonlijke ontwikkeling? Bekijk dan ons aanbod.

Geen blogs missen?