Ze is een dijk van een vrouw. Niet in omvang of lengte. Wel in pit. Haar vurige ogen houden de boel goed in de gaten. Haar felrood gelakte nagels steken scherp af tegen haar verder volledig zwarte outfit. Ze heeft een aanstekelijke schaterlach.
Veel deelnemers beginnen nog wat voorzichtig en afwachtend aan de eerste dag van deze achtdaagse Masterclass Persoonlijk Leiderschap, die ik samen met mijn collega trainer Andries de Jong geef. Maar zij zij letterlijk op het puntje van haar stoel. Hoewel ik weet dat ze er ook werkelijk zin in heeft, ziet het er meer paraat uit dan vrolijk en enthousiast.
Grote delen van haar levensverhaal zijn een stuk minder vrolijk. Een deel daarvan vertelt ze me in het intakegesprek. “Ik weet inmiddels gewoon dat ik altijd overeind blijf”, zegt ze met een felheid die ik op dat moment nog niet helemaal kan plaatsen. “Als er tijdens de training brand uitbreekt, dan ben jij wel de eerste naar wie ik kijk”, zeg ik. Ze schaterlacht en ik zie trots in haar ogen. “Ja, dan zorg ik dat het goedkomt”, zegt ze. Dat geloof ik meteen.
Waar loop je tegenaan?
Deel het met ons, verhelder je vraagstuk en onderzoek wat een passende vervolgstap is. Dat doen we met liefde. En kosteloos.
Al vrij snel komt er tijdens de eerste dag een moment waarop ze zich meldt. De manier waarop ze dat doet heeft iets wanhopigs en iets gretigs tegelijkertijd. Alsof ze bang is dat ze misgrijpt als ze niet snel genoeg in actie komt.
We werken met polariteiten. “Ik maak mezelf steeds zo klein”, zegt ze. In het intakegesprek vertelde ze me dat ze steeds verwacht dat ze door de mand zal gaan vallen en dat het haar niet lukt om trots te zijn op wat ze heeft bereikt. Dus ik begrijp wel wat ze bedoelt met zich klein maken, maar ze laat iets heel anders zien met haar aanwezigheid tijdens deze eerste trainingsdag. Ze komt binnen met een enorme bak energie en stevigheid. Ogenschijnlijk niet iemand die zich klein maakt.
Ik raak dus een beetje in de war van haar beweringen in combinatie met het beeld dat ze neerzet. En misschien is dat ook wel precies wat er speelt. Verwarring. Verwarring over groot en klein.
“Naast dat ik je toewens dat je je trots kunt voelen en dat je je eigen grootsheid toelaat, wens ik je ook toe dat je zo nu en dan klein mag zijn”, zeg ik.
Ze perst haar lippen op elkaar en er komen tranen in haar ogen. “Dat kon niet”, zegt ze zacht.
“Dat klopt”, zeg ik. “Toen niet.”
“Misschien meer een zoektocht naar de juiste maat, dan naar opnieuw leren om je groot te houden. Ik zie een vrouw die zich volgens mij al heel goed groot kan houden”, zeg ik.
“Dat moest wel”, zegt ze.
Ze begint te vertellen. Ze vertelt met een drang van binnenuit. Het moet eruit, zo lijkt het.
Toen ze twaalf was begon haar moeder ineens vreemd te doen. Haar moeder was altijd een tot in de puntjes verzorgde vrouw, met een kapsel als Tina Turner. Maar dat verandert plotseling. Haar moeder loopt gehuld in witte hoeslakens door het park, waar ze zichzelf met melk en honing overgiet. Ze is ervan overtuigd dat ze uitverkoren is
Dat haar moeder psychotisch is, wisten zij en haar zusje van negen niet. Ze proberen er het beste van te maken. Er is vaak geen eten in huis, de rekeningen worden niet meer betaald en haar moeder doet alle spullen weg. Er komt lange tijd geen hulp. Uiteindelijk belt een oom bij toeval aan en schrikt zich wezenloos van wat hij bij hen thuis aantreft.
“Dit vertel ik nooit hoor”, zegt ze. En dat is te merken. Ze vertelt alsof ze al die keren dat ze zich stil heeft gehouden in één keer in wil halen.
Opnieuw kijken naar wat je hebt aangetroffen in je (jonge) leven, levert vaak een hoop op. Zelfs als dat heel pijnlijk is.
Voor de goede verstaander vertelt ze een verhaal over verlies. Verlies van veiligheid en verlies van haar plek als kind. Maar dat benoemt ze niet. Ze vertelt vooral een verhaal over overleven en overwinnen. Over hoe het tij altijd weer keert.
Ze gaat zonder diploma’s aan het werk als administratief medewerkster. Veel later, op haar 27e, besluit ze alsnog te gaan studeren. Eerst een HBO studie en de universiteit. “Dat er ooit ‘doctorandus’ voor mijn naam zou staan. Wie had dat ooit gedacht?”, zegt ze. Zijzelf in ieder geval niet, zo te horen.
In haar werk zit ze regelmatig met ministers om tafel en wordt haar advies gevraagd. Het lijkt erop dat ze dat graag vertelt. Maar niet om te pochen. Eerder om zichzelf steeds opnieuw te overtuigen dat het echt zo is.
“Dan begrijp ik denk ik wel dat je gestopt bent met luisteren naar je lijf”, zeg ik.
Ik werk met haar. Ik kies het kleine meisje dat ze ooit was als ingang. Het meisje dat in zo’n onveilige situatie terecht kwam. Het meisje dat voor haar moeder en haar zusje moest zorgen. Het meisje dat moest leren overleven. Ze is zacht in haar aanwezigheid en diep geraakt.
Ik hoef niet eens zo heel veel meer te doen dan haar met volwassen ogen te laten kijken naar het kind van toen. Opnieuw kijken naar hoe het was. Met de ogen van haar groepsgenoten als stille en betrokken getuigen.
Opnieuw kijken naar wat je hebt aangetroffen in je (jonge) leven, levert vaak een hoop op. Zelfs als dat heel pijnlijk is. Als begeleider heb ik het lang verleidelijk gevonden om de dingen dan iets mooier te maken. Of om een soort vrolijk einde te breien aan iets dat niet zo vrolijk was. Het voelt soms ook meedogenloos om iemand bewust in contact te brengen met dat wat zoveel pijn doet. En mijn handen kunnen akelig leeg voelen als ik dan niet met een oplossing kom, of een soort uitweg. Maar in de loop der jaren heb ik geleerd dat deelnemers er niet bij gebaat zijn om gematst te worden. Dat je ze dan in feite tekortdoet. En dat dat zelfs aanmatigend kan zijn. Er ontstaat gek genoeg vaak veel rust en ruimte als mensen simpelweg kunnen kijken naar hoe het was. Naar de mooie dingen en de minder mooie dingen. Precies zoals ze waren. Vaak zetten we ons leven voort met maar het halve verhaal. Vooral het mooie. Of vooral het pijnlijke. Als je vooral kan zien wat er ontbrak en hoe je tekort bent gekomen, betekent dat meer contact leren krijgen met wat er wél was. En als je vooral kan zien wat er wel voor je was en daarmee het gemis of de kwetsbaarheid niet zo makkelijk toelaat, betekent dat meer contact leren krijgen met wat er pijnlijk was en wat er ontbrak.
In haar geval gaat dat laatste vooral op. Ik hoef haar niet te leren om de lichtpuntjes te kunnen zien. Haar overlevingsstrategie is erop gericht om er altijd voor te zorgen dat het goedkomt; linksom of rechtsom. Echt een bewonderenswaardig vermogen. Iets dat ze nooit overboord zal gooien – en geef haar eens ongelijk.
“Er zijn twee wegen naar geluk”, zei mijn eigen supervisor laatst. “De ene weg gaat over rouwen om wat je niet hebt gekregen, wat je niet hebt en niet meer gaat krijgen. En de andere weg gaat over dankbaar zijn voor wat wel je hebt gekregen, voor wat je hebt en wat je nog gaat krijgen. En je moet ze beide bewandelen.”
De winst zit er voor haar in om het hele plaatje te zien. Om te zien wat ze in het overleven heeft gewonnen én ook wat ze heeft verloren. Dat vraagt dat ik als begeleider niet heel veel meer doe dan haar te laten vertellen en haar te laten kijken. Echt kijken naar het hele verhaal.
Tussen het tweede en het derde blok plant ze een coachingssessie in. “Jij hebt de vorige keer bij het afscheid iets tegen me gezegd”, zegt ze. Ik graaf in mijn geheugen, maar ik kan me niet meer herinneren wat ik precies heb gezegd. “Je zei: als je lijf je vertelt dat je je moet melden, dan hoor ik het wel. En dat vond ik zo verwarrend. Ik luister nooit naar mijn lijf.”
“Wanneer ben je daarmee gestopt?”, vraag ik. Ze verbreekt het oogcontact. “Er is nog een deel van het verhaal dat ik je niet verteld heb”, zegt ze. Ik ben stil en ik wacht af. “Toen ik dertien was heb ik een tijd gedwongen in de prostitutie gezeten.”
“Dan begrijp ik denk ik wel dat je gestopt bent met luisteren naar je lijf”, zeg ik. Ik werk met haar rondom lijf en grenzen. En ze besluit de sessie door te zeggen dat het tijd is om haar lijf weer in haar leven toe te gaan laten.
In het derde trainingsblok doen we een oefening rondom leiderschap en lidmaatschap. Deelnemers onderzoeken hun persoonlijke voorkeur. Ben je makkelijker leider, of ben je makkelijker lid?
Voel je je comfortabeler als lid in horizontale relaties en relaties waarin jij hiërarchisch gezien de “kleine” bent. Of voel je je comfortabeler in relaties waarbij jij de “grote” en daarmee de leider bent. En hoe heeft die voorkeur een relatie met je geschiedenis. Groot en klein staat hierin uiteraard niet voor meer of minder waard. Het gaat over plek: sta je gemakkelijker op de leiderschapsplek of op de lidmaatschapsplek?
In de oefening staan deelnemers een voor een op de leiderschapsplek – met de andere deelnemers als groepsleden tegenover zich in een rechte lijn – als metaforisch beeld voor de plek van de leider. Op die plek kunnen ze de eenzaamheid en ook de macht ervaren die die plek met zich meebrengt. En ze krijgen feedback op wat de leden tegenover zich voor een soort leider zien.
Daarin ervaren ze ook hoeveel overdracht en projectie een leider voor zijn of haar kiezen krijgt vanuit medewerkers. En hoe het voor ze is om voorganger en rolmodel te zijn. Wat ze daarin jong hebben geleerd over eenzaamheid, macht, succes en afbakening bepaalt doorgaans wat ze in het dagelijks leven tegenkomen op de plek van de leider.
Mensen komen vaak niet alleen vanwege hun vooropleiding of vaardigheden op een leiderschapsplek terecht. Meestal is er ook een sterke relatie met hun geschiedenis. Ze hebben bijvoorbeeld jong geleerd om op eigen benen te staan, ze moesten zorgen voor hun ouders, of ze hebben in hun geschiedenis iets met er niet bij horen. Kortom, ze hebben jong geleerd om “groot” te zijn. Voor sommigen is die leiderschapsplek daarom een eitje. Die voelen zich daar honderd keer meer op hun gemak dan als onderdeel van een groep. Iets dat voor de meeste trainers overigens ook geldt. Ik zal geen namen noemen.
Nu neemt zij plaats voor de groep. Ze kijkt naar de mensen tegenover zich en slaat dan haar ogen neer. Haar lichaam verstrakt. Ik ben een beetje verbaasd. Ik had haar ingeschat als iemand met een sterke voorkeur voor de plek van de leider. Ze kijkt opnieuw op en draait dan haar lijf weg van de groep. Ze staart naar de grond.
“Waar ga je naar toe?” vraag ik. Ze richt haar hoofd op en kijkt me aan. Er springen tranen in haar ogen. “Ik ben weer in Rotterdam”, zegt ze. “Ik ben dertien en ik sta op de tippelzone.” Het wordt heel stil in de ruimte.
Ik ga achter haar staan en vraag of ik mijn hand op haar onderrug mag leggen. “Meisjes van dertien zijn nog heel klein”, zeg ik. Ze knikt. “Als meisjes van dertien zich moeten wapenen tegen volwassen mannen en voor hun moeder moeten zorgen, dan moeten ze zich heel groot houden.”
Ze knikt opnieuw. Ik nodig haar uit om wat achterover te leunen, met haar rug tegen mijn borst en buik. “En dan kan er zomaar een hoop verwarring ontstaan tussen groot en klein.” Ze huilt en glimlacht tegelijk. “Dan voel je je klein als er ministers om je advies vragen. En dan maak je je te groot als je eigenlijk behoefte hebt aan steun.”
Ik laat haar ervaren hoe het is om op de leiderschapsplek te staan, terwijl ze ruggesteun krijgt. Dat blijkt een volledig nieuwe ervaring – fijn en ongemakkelijk tegelijkertijd. Zo onbekend is ze met steun krijgen.
In het vierde blok vertelt ze me dat ze weleens heeft overwogen om een boek te schrijven.
“Het hele verhaal”, zeg ik. Ze knikt. “Een verhaal over een klein meisje dat zich groot moest maken en een grootse vrouw die zich te klein maakte.”
“Stuur je me een uitnodiging voor de boekpresentatie?” vraag ik. Ze antwoordt met haar inmiddels vertrouwde schaterlach.
*Al mijn blogs/artikelen zijn geplaatst met toestemming van de deelnemer/cliënt over wie ik schrijf.