Ik ontmoet hem tijdens het intakegesprek voor het persoonlijk ontwikkeltraject dat onderdeel is van het traineeship dat hij doorloopt. Op de afgesproken tijd is hij er nog niet. Ik zit te wachten in de gespreksruimte. Op het moment dat ik mijn telefoon wil pakken om hem te gaan bellen, zwaait de deur open. In de deuropening staat een jonge vent. Strak in pak en met een goed verzorgd kapsel.
“Is dit dat gesprek?” vraagt hij. “Als jij Joost bent, dan ben je hier goed”, zeg ik. Hij antwoordt niet, maar loopt naar de tafel, pakt een stoel en gaat tegenover me zitten. Zijn loopje heeft heel lichtjes iets van een cowboy. Hij beweegt zijn schouders in het lopen wat nadrukkelijker naar voren en naar achteren dan strikt genomen noodzakelijk. Hij houdt zijn kin iets terug en kijkt me vanonder zijn wenkbrauwen aan. Hij knijpt zijn mondhoeken iets samen, waardoor er iets meewarigs in zijn blik komt. “Dit kon wel eens lastig gaan worden”, is de eerste gedachte die zijn blik bij me oproept.
Ik voel een mengeling van onrust en strijdlust. Ik word een beetje nerveus van hem en tegelijkertijd is er iets dat me uitdaagt om hem te laten zien dat ik hem wel aankan. Ik merk dat ik me fysiek wat verman en mijn schouders wat naar achteren trek. “Zo”, zeg ik. “Goed dat je er bent.” Ik klink wat stoerder dan ik me werkelijk voel. “Tja”, zegt hij. En hij trekt een wenkbrauw op.
Ik leg hem kort iets uit over het doel van dit intakegesprek en ik vraag hem wat hij al weet over het traject. “Ik ga er helemaal blanco in…”, zegt hij. Niet zelden is dat codetaal voor: “ik heb er geen zin in.” Ik heb meteen spijt van mijn vraag. Het voelt alsof hij me nu gaat testen op de mate waarin ik hem een wervende introductie kan geven. Ik besluit dat in ieder geval niet gaan te doen.
“Ik heb mijn uiterste best gedaan om onder dit traject uit te komen”, zegt hij. Er klinkt iets van trots in door. “Maar dat is niet gelukt?” vraag ik voorzichtig plagerig. “Nee, helaas”, zegt hij met een glimlach. Ik vraag hem of hij me zijn horrorscenario voor dit traject wil schetsen. Hij vertelt me dat het hem enorm zweverig lijkt en dat hij heeft gehoord dat collega’s de trainingsdagen soms emotioneel vonden en dat hij daar absoluut geen trek in heeft. “Nou, dan ga je het nog zwaar krijgen”, zeg ik met een grijns. “Haha, ja dat zal wel”, zegt hij. Ik merk dat ik meer contact met hem krijg op het moment dat ik hem een beetje uitdaag. “Bij achterdocht niet te zoet”, zei een van mijn eigen opleiders ooit.
“Ja, dit zal ook wel interessant zijn voor in je opschrijfboekje”, zegt hij cynisch en hij kijkt me uitdagend aan.
“Nu je hier toch zit, wil ik wel graag nog wat meer over je weten”, zeg ik. Hij knikt en vertelt iets over zijn studie, zijn werkervaring en waarom hij voor dit traineeship heeft gekozen. Ik maak wat aantekeningen in een opschrijfboekje. Hij vertelt hoe ambitieus hij is, hoe hij geniet van zijn salesfunctie en hoe hem dat met de paplepel is ingegoten door zijn moeder. “Dus zij is een groot voorbeeld voor je?” vraag ik. “Was”, zegt hij. Hij gaat achterover zitten met zijn rug tegen de leuning van zijn stoel. “Was?” vraag ik. “Ja, dit zal ook wel interessant zijn voor in je opschrijfboekje”, zegt hij cynisch en hij kijkt me uitdagend aan. Ik ben stil. “Ze leeft niet meer”, zegt hij. “Vier maanden geleden is ze overleden. En daar heeft ze zelf voor gekozen”.
Hij kijkt me met een stalen gezicht aan. Ik krijg kippenvel. In een flits passeren verschillende mogelijke reacties de revue. Het raakt me hoe schijnbaar onbewogen hij hierover vertelt, terwijl de mate van afweer die hij tentoonspreidt me ook vertelt hoe diep hij hierdoor getroffen is. En hoe kan het ook anders. Maar ik voel ook dat ik hem kwijtraak als ik al in dit stadium teveel zachtheid laat zien. “Jemig”, zeg ik alleen. “Tja, toen het net gebeurd was, was het wel even kut natuurlijk, maar nu gaat het gewoon weer heel goed met me”, zegt hij. Ik knik. “Je hebt een hoop draagkracht”, zeg ik en dat meen ik ook. Hij haalt zijn schouders op.
Hij hangt achterover in zijn stoel, met zijn benen gestrekt voor zich uit. Hij doet in alle oefeningen mee, maar zijn hele lijf zegt me ook steeds dat ik beter niet dichtbij kan komen.
Ik rond het gesprek af en een paar weken later ontmoet ik hem weer tijdens de eerste driedaagse module van het programma. Hij hangt achterover in zijn stoel, met zijn benen gestrekt voor zich uit. Hij doet in alle oefeningen mee, maar zijn hele lijf zegt me ook steeds dat ik beter niet dichtbij kan komen. Ik word onrustig als ik naar hem kijk. Ik zie hoe met name de andere mannen in de groep steeds even oogcontact met hem zoeken als ze iets gezegd hebben. Alsof ze even willen kijken of ze zijn goedkeuring niet verliezen. Ik zou er een stuk meer ontspannen bij zitten als hij zou laten zien dat hij, al was het maar ten dele, aangehaakt is.
Ik krijg de neiging om te gaan checken hoe hij in de wedstrijd zit. Ik maak mezelf zelfs even wijs dat het goed zou zijn om dat te doen. Maar wanneer ik er iets langer bij stilsta, realiseer ik me dat ik dat alleen zou doen voor mijn eigen geruststelling. Enkel omdat ik dolgraag van hem zou horen dat hij het toch wel heel zinnig vindt. Dan zou het een interventie zijn die alleen goed is voor mij en niet persé voor hem. Ik besluit het dus nog even te laten en even mijn eigen onrust te verduren. Misschien is het beste dat ik op dit moment voor hem in de aanbieding heb wel om hem te laten ervaren dat hij welkom is, ook als hij nog niet instapt. “Weerstand beschermt de kwetsbare plek.” Ik moet dit zinnetje een paar keer door mijn hoofd laten gaan om weer liefdevol te kunnen kijken naar zijn gedrag en om ook werkelijk te kunnen menen dat hij welkom is zonder in te stappen.
De mate waarin wij bereid zijn om iets te vertellen dat voor ons ook werkelijk spannend is om te vertellen, is maatgevend voor de bereidheid in de groep om dat te doen.
Tijdens de ochtend van dag twee openen we met de vraag: “Wat is in jouw leven een vormende ervaring geweest? En hoe vormt deze ervaring je nog steeds?” Mijn collega trainer Maarten Fischer en ik gaan de groep voor door eerst zelf iets te vertellen over een voor ons vormende ervaring. De mate waarin wij bereid zijn om iets te vertellen dat voor ons ook werkelijk spannend is om te vertellen, is maatgevend voor de bereidheid in de groep om dat te doen. Wat uiteraard niet wil zeggen dat iedere deelnemer dat ook doet of durft. Maar als wij het als trainers niet doen, doen zij het zeker niet. Dat geldt overigens voor leiders net zo. Je kan moeilijk van je medewerkers verwachten dat ze open en kwetsbaar zijn in het contact, als je zelf alle luiken dicht houdt.
Er worden prachtige en ontroerende verhalen verteld. Het is muisstil in de trainingsruimte. Sommige verhalen raken de essentie. Anderen draaien er nog wat omheen. Er wordt gehuild, zenuwachtig gelachen en platgerelativeerd. Iedereen doet wat nodig is om met zijn of haar verhaal te kunnen komen. Ik zie halzen vlekkerig rood kleuren, ogen die bij mij en mijn collega zoeken naar bevestiging en blikken die strak op de grond gericht zijn.
Een vrouwelijke deelnemer is geraakt tijdens haar verhaal. In haar geraaktheid verbreekt ze al het contact met de groep en vertelt stoicijns verder. Het ontroert me om te zien hoe weinig steun ze zoekt bij de groep wanneer ze haar verhaal vertelt. Ik herinner me hoe ze me in het intakegesprek vertelde hoe dat een thema voor haar is.
Ik vind jou wel spannend”, zegt ze en ze wijst hem aan.
“Wil je een rotoefening?” vraag ik haar. Ze kijkt me even aan en glimlacht door haar tranen heen. “Ja doe maar”, zegt ze. “Daar zit ik hier tenslotte voor”. “Maak eens echt contact met je groepsgenoten”, zeg ik. “Pfff”, zegt ze en ze rolt met haar ogen. “Begin maar eens met het uitzoeken van een paar ogen die veilig voor je zijn”. Ze kijkt naar een andere deelnemer die een paar stoelen van haar vandaan zit. “Hoe is dat?” vraag ik. “Da’s wel fijn”, zegt ze. “En kies nu eens een paar ogen uit die wat spannender voor je zijn.” “Ik vind jou wel spannend”, zegt ze en ze wijst hem aan. En terwijl ze hem aankijkt voegt ze er aan toe: “Ik ben zelfs een beetje bang voor je.” Ik zie dat hij schrikt. Hij gaat snel rechtop zitten. “Hoezo dan?” vraagt hij. “Nou, ik ben bang dat je me een jankerd vindt”, zegt ze. “Mmm, dat vind ik wel kut”, zegt hij. “Ik heb eigenlijk wel bewondering voor hoe je dit zo vertelt.” “Ik ben zelf niet echt goed met emoties enzo.” Zij lijkt wat meer te ontspannen. En hij zit de rest van de dag rechtop.
Wanneer hij aan de beurt is, vertelt hij hoe zijn moeder hem leerde om sterk te zijn en te kunnen relativeren. Zijn vader was veel emotioneler zegt hij. En daar heeft hij niet zo veel mee. Dat zijn moeder niet meer leeft benoemt hij niet.
Na het afronden van het avondprogramma praat ik nog wat na met mijn collega en daarna lopen we nog even de bar in. Alle deelnemers zijn druk met elkaar in gesprek. Wij gaan aan de bar zitten. Een paar minuten later komt hij naast me staan om nog wat biertjes te bestellen. Hij leunt met zijn ellebogen op de bar. “Voor jullie zeker ook wel intensief, zo’n dag”, zegt hij. “Zeker”, zeg ik. “Gelukkig hou ik heel veel van dit werk”. Omdat we vaak een vraag stellen die we eigenlijk zelf graag gesteld zouden krijgen vraag ik hem nu wel: “En hoe is het voor jou?” “Ik weet nog niet zo goed wat ik er zelf aan ga hebben, maar ik vind het wel heel interessant om te zien hoe andere mensen in elkaar zitten. En ik vond het wel leerzaam dat Eline zei dat ze bang voor me was.” Ik knik. Mensen die niet zo goed bij hun eigen angst kunnen, maken soms per ongeluk anderen een beetje bang, denk ik. En ik voel de behoefte opkomen de om hier nu veel dieper op in te gaan en om zijn hart te winnen. Maar de spontane coachingssessies die ik na afloop van een lange dag trainen wel eens aan de bar ben aangegaan, leverden zelden veel goeds op. Zeker niet wanneer ze voortkwamen vanuit de onrust dat een deelnemer niet aangehaakt is. “Mooi dat je het in ieder geval interessant vindt om te zien hoe anderen in elkaar zitten”, zeg ik. “En het lijkt me helemaal mooi als je ook nog iets gaat ontdekken van hoe jij zelf in elkaar zit. Zullen we daar op proosten?” “Nou vooruit”, zegt hij met zijn inmiddels vertrouwde meewarige grijns.
Tijdens de derde dag maken de deelnemers een reflectiewandeling. We bieden ook de mogelijkheid om, in plaats van de wandeling, een kort coachingsgesprek met één van ons te voeren. Tot mijn verbazing meldt hij zich daarvoor aan. Het is lekker weer buiten en we vinden een plekje in de tuin van het hotel.
“Het voelt een beetje alsof ik me moet bewijzen, als je het zo vraagt”, zeg ik. “En daar heb ik niet zo’n zin in”. Hij knikt en glimlacht.
“Het verrast me wel dat ik hier nu met jou zit”, zeg ik. Hij lacht. “Ik ben wel benieuwd hoe jij mij ziet”, zegt hij. “Waarom wil je dat weten?” vraag ik. Hij doet zijn armen over elkaar en zegt: “het is toch jouw werk om mensen te lezen?” “Is dat zo?” antwoord ik. Ik voel me enorm verleid om hem van vlijmscherpe analyse te voorzien, zodat hij flink onder de indruk zal zijn van mijn kunsten. Maar ik voel ook hoe weinig dat op zal gaan leveren. “Het voelt een beetje alsof ik me moet bewijzen, als je het zo vraagt”, zeg ik. “En daar heb ik niet zo’n zin in”. Hij knikt en glimlacht.
“Wat heeft je nou het meest bezig gehouden, de afgelopen dagen?” vraag ik. Hij is even stil en zegt dan: “hoe andere mensen het met emoties doen.” “En wat leert dat je over hoe jij dat doet?” vraag ik. “Ik heb dat geloof ik niet zo”, zegt hij. Dan is hij even stil en voegt daaraan toe: “Maar ik weet ook niet of dat wel helemaal klopt.”
“Vanbinnen ben ik misschien wel een softie”, zegt hij en hij lacht net iets te hard.
“De meeste mensen die denken dat ze niet zoveel voelen, hebben daar een enorm goede reden voor”, zeg ik. Hij kijkt me vragend aan. “Vaak zijn dat mensen die bang zijn dat ze teveel gaan voelen als ze alles zouden toelaten. En ik ken je nog maar een paar dagen, dus ik kan het mis hebben, maar ik heb niet bepaald de indruk dat ik tegenover een soort robot zit die werkelijk niet zoveel voelt”, zeg ik. Hij lacht een beetje snuivend en kijkt even naar de grond. “Vanbinnen ben ik misschien wel een softie”, zegt hij en hij lacht net iets te hard. “Wat doe je als je verdrietig bent?” vraag ik hem. “Zorgen dat ik alleen ben en me snel weer herpak”, zegt hij en zijn stem klinkt wat zoekender dan voorheen. “Zal je wel een hele goede reden voor hebben”, zeg ik. Hij knikt.
“Vertel me hoe je rouwt en ik vertel je hoe gelukkig je bent”
Stap voor stap mag ik iets dichterbij komen. Tussendoor raak ik hem af en toe weer even kwijt, wanneer ik iets te wollige woorden kies naar zijn smaak. Dan moet ik hem weer even uitdagen, of anderszins laten zien dat ik hem kan hebben en dan haakt hij weer aan. Hij vertelt me over zijn moeder. Over hoe trots hij is dat hij zichzelf zo snel na haar overlijden weer op de rit had. En over hoe hij zich soms ook afvraagt of hij niet iets heeft overgeslagen. “Rouw?” vraag ik. “Ja zoiets”, zegt hij. “Ik hoorde laatst een mooie uitspraak over rouw, wil je ‘m horen?”, vraag ik. Hij knikt instemmend. “Vertel me hoe je rouwt en ik vertel je hoe gelukkig je bent”, zeg ik. Hij grijnst met verdrietige ogen. Dan verschuift hij wat op zijn stoel, strekt zijn borst op en doet z’n armen over elkaar. “Wat doe je nu?” vraag ik. “Eh, ik herpak me”, antwoordt hij. “Ik zie het”, zeg ik. Dan ontspant zijn lijf weer wat en zegt hij: “ik ga hier niet een potje zitten janken hoor.” “Dat hoeft ook niet”, zeg ik.
Wanneer de groep terug is van hun reflectiewandeling, vragen we om kort iets te zeggen over wat het afgelopen uur hen heeft opgeleverd. Hij zegt: “ik moet geloof ik toch iets met emoties.” Het is doodstil in de groep. “Volgende”, zegt hij gauw.
De onhandigheid waarmee hij probeert via een bocht toch bij het zo gevreesde thema rouw uit te komen ontroert me.
Een paar weken later heb ik een coachingsuurtje via Skype met hem ingepland. Niet mijn favoriete medium om te gebruiken voor coaching. Maar in dit traject waar deelnemers door het hele land verspreid zitten logistiek de beste oplossing. Zijn hoofd verschijnt met een brede glimlach in beeld. “Hoe is het met je?” vraag ik. “Lekker!”, antwoordt hij. En hij vertelt uitgebreid over de vakantie met zijn vriendin. Even zakt de moed me in de schoenen. Niet omdat hij niet vrolijk over zijn vakantie mag vertellen. Wel omdat de intimiteit die er in ons laatste gesprek was weer heel ver weg lijkt te zijn. “Waar gaan we het over hebben?” vraag ik na zijn vakantieavonturen te hebben aangehoord. “Geen idee”, zegt hij. “Tja”, zeg ik en ik haal mijn schouders op. Dan verandert er iets in zijn blik en hij vraagt: “Kan jij je nog herinneren waar we het tijdens dat één-op-één gesprek buiten over hadden?” “Ja”, zeg ik. De onhandigheid waarmee hij probeert via een bocht toch bij het zo gevreesde thema rouw uit te komen ontroert me. “Jij?”, vraag ik. “Ja ik ook”, zegt hij. Ik besluit hem een kleine handreiking te doen en ik zeg: “We hadden het over rouw.” Hij knikt. “Ik geloof dat ik daar toch wel iets mee moet”, zegt hij. Hij vertelt me hoe weinig hij zijn vader ziet sinds de dood van zijn moeder. Hoe boos het hem maakt dat zijn vader alweer een nieuwe vriendin heeft. En hoe machteloos hij zich voelt in het contact met zijn zusje, die vol haar rouw toelaat en ontroostbaar is. Hoe haar manier om hier mee om te gaan hem doet twijfelen aan zijn eigen aanpak. En hoe hij ook het contact met haar om die reden mijdt.
In de afronding van het gesprek vraag ik hem wat hij met dit thema wil in de komende trainingsdagen. “Ik kan je namelijk niet bieden dat we een uitgebreid onderdeel over rouw in het programma stoppen.” “Dat hoeft ook niet”, zegt hij. “Wat kan ik je dan wel voor je doen?”, vraag ik. Hij is even stil en zegt dan: “wil je me de volgende keer weer vragen hoe het met me gaat?” “Dat zal ik doen”, zeg ik, met een lichte brok in mijn keel. We nemen afscheid en ik verbreek de verbinding. Ik zit nog even stil achter mijn laptop. En ik realiseer me dat de grootste stappen soms verpakt zitten in de kleinste vragen.
Deze blog is geplaatst met toestemming van de hoofdpersoon. Namen zijn gefingeerd.