Ze is nog een beetje buiten adem als ze de coachingsruimte binnenloopt. Ze geeft me een hand, nog koud van de buitenlucht en mompelt iets over een treinverbinding.
Het is de vierde keer dat we elkaar ontmoeten. En inmiddels weet ik dat ik haar een minuut of tien de tijd moet geven om te “landen”. Het is nodig om eerst even te babbelen voordat ik haar een vraag kan stellen die mogelijk raakt. Ik schenk een kop thee voor haar in. Ze neemt plaats in de stoel tegenover me, ze kijkt me aan en houdt de mok tegen haar wang.
Ik neem zelf een flinke hap lucht en adem hoorbaar uit. Onbewust doet ze met me mee. “Hoe is het met je?”, vraag ik haar. “Goed!”, zegt ze. Ik onderdruk nog even de neiging haar te vertellen dat haar ogen me ook iets anders zeggen. Ze vertelt me wat ze in de kerstvakantie allemaal met haar gezin heeft gedaan en dat januari een onverwacht drukke maand op haar werk was. “Ik zit wel weer volop in mijn to-do lijstjes”, zegt ze.
Het verdwalen in het altijd maar bezig zijn, het gebrek aan rust en de houvast die haar to-do lijstjes haar bieden, was de oorspronkelijke aanleiding waarmee ze besloot dit coachingstraject in te stappen. Ze wilde leren voelen wat zij eigenlijk zelf wil, minder geleefd worden door haar ‘ik-regel-het-wel’ kant en meer vertrouwen op haar ware ik, schreef ze me in haar eerste mail.
In de vorige sessies hebben we onderzocht hoe haar levensverhaal van invloed is geweest op het ontstaan van deze thema’s. Ze heeft me met ontroerende tegenzin verteld over haar moeder. En over hoe ze zich in haar ene moeder eigenlijk twee verschillende moeders herinnert. De eerste heeft gezorgd voor veel warme, liefdevolle en vrolijke momenten in de eerste jaren van haar leven. En de tweede moeder, was er een met lege ogen, die tot niets meer kwam en steeds verder wegzakte in haar depressies. Die tweede moeder besloot uiteindelijk om zelf een einde te maken aan haar leven.
Ze heeft hard haar best gedaan om dit deel van haar geschiedenis zo veel mogelijk uit te gummen. “Deksel erop”, zoals ze dat zelf verwoord.
Ze vertelt me hoe ze in de tijd die daaraan voorafging met enige regelmaat werd opgebeld door haar vader. “Je moet nu echt komen”, zei hij dan. “Het gaat heel slecht met mama”. Dat plaatste haar voor een onmogelijk dilemma: als ik kom, dan beschouwt ze dat misschien als een afscheid en besluit ze daaropvolgend dat ze uit het leven kan stappen. En als ik niet kom, dan doet ze dat misschien ook en dan heb ik geen afscheid van haar genomen.
Ze heeft hard haar best gedaan om dit deel van haar geschiedenis zo veel mogelijk uit te gummen. “Deksel erop”, zoals ze dat zelf verwoord. “Zo lang ik bezig blijf, hoef ik het niet te voelen”. Haar man weet wat er gebeurd is, wat de feiten betreft, maar een echt gesprek heeft ze er met hem nog nooit over gevoerd. Niet omdat hij dat niet wil, of daar niet voor open staat. Integendeel. Maar zij weet altijd wel een reden te verzinnen van iets dat er eerst moet gebeuren, van het afmaken van een stuk voor haar werk, tot het boeken van een vakantie, waarmee ze iedere keer zorgt dat ze eraan ontkomt.
Ik geef haar in een van de eerste sessies de opdracht een foto van haar moeder ergens in huis neer te zetten of op te hangen. Dat bleek nog een wat te grote stap. Ze liep vast op de twijfel of dat een foto van de “eerste” of van de “tweede” moeder moest zijn.
Wel heeft ze inmiddels oude fotoboeken tevoorschijn gehaald en daar doorheen gebladerd. Dat heeft haar goed gedaan. De pijnlijke herinneringen kwamen terug, maar ook de mooie. We kunnen niet goed selectief iets uitgummen uit ons levensverhaal. Als het deksel erop gaat, gaat het deksel meestal ook op de mooie herinneringen.
In de sessie daarna gaf ik haar de opdracht om aan haar man één mooie herinnering aan haar moeder te vertellen. Om te oefenen met het zich opnieuw toe-eigenen van haar levensverhaal.
“Heel stom”, herhaalt ze een paar keer. “Foei”, zeg ik met een glimlach. En ik krijg een onzekere glimlach terug.
Ik vraag haar hoe dat verlopen is. Ze begint wat te draaien op haar stoel en haar ogen worden wat groter, alsof ze schrikt van mijn vraag. “Dat is er nog niet van gekomen”, zegt ze. Ze begint opnieuw over de leuke maar hectische kerstvakantie en de drukte op haar werk in de periode daarna. Dan begint ze zichzelf op haar kop te geven. Ze had het natuurlijk wel moeten doen, zegt ze, ze krijgt die opdrachten natuurlijk niet voor niets en het is toch de bedoeling van zo’n coachingstraject dat je er buiten de sessies actief mee aan de slag gaat. “Heel stom”, herhaalt ze een paar keer. “Foei”, zeg ik met een glimlach. En ik krijg een onzekere glimlach terug.
“Waar zou je vandaag naar willen kijken?” vraag ik. “Ja daar heb ik wel over nagedacht, maar ik weet het niet zo goed”, zegt ze. “Maar ja, daar heb jij natuurlijk niks aan.” Ik ben even stil. “Nou ja, er is denk wel iets, zegt ze, maar dat is meer een beetje praktisch misschien.” Ze is even stil en zegt dan: “ik vind dat ik zo slecht tegen kritiek kan.” Ik knik om haar aan te moedigen om verder te vertellen. “Ik zie het ook terug bij mijn oudste”, vertelt ze. “Als ik hem vriendelijk aanspreek wanneer hij speelgoed afpakt van zijn jongste zusje”, dan schiet hij meestal eerst in de verdediging en komen er een hoop ‘ja maars’ en dan maakt hij het veel te groot, alsof hij iets vreselijks heeft gedaan. En zo doe ik het zelf ook.”
“Een beetje zoals net?” vraag ik? Ze kijkt me vragend aan. “Ik vroeg je hoe het gegaan was met de opdracht die ik je had gegeven. Jij lijkt te schrikken, noemt dan redenen op waarom het niet gelukt is en daarna ga je jezelf op je donder geven, alsof je iets heel ergs hebt gedaan.” Ze lacht. “Ja, zo ging het net eigenlijk ook.”
Ik neem even de tijd om haar vraag binnen te laten komen en ik stel mezelf de vraag: hoe ken ik dit ook? Van daaruit kan ik me makkelijker verbinden met de lagen onder de vraag van een coachee of deelnemer in een training. Of anders gezegd: pas als ik mezelf kan laten raken door een vraag of thema, kan ik ook de ander raken.
Ik kan er dan zo naar verlangen dat er een deel van mij is dat altijd intact blijft, ook als er kritiek komt. Iets waar niemand aan kan komen.
Ik ben even stil en zeg dan: “Ik krijg, naast veel hartverwarmende reacties, ook weleens kritiek op de blogs die ik schrijf. En dan wil ik het liefste roepen: wat een onzin! Of ik denk: nee jij trekt volle zalen! En hoezeer ik dat ook niet wil, het raakt me toch. En het eind van het liedje is dat ik aan mezelf ga twijfelen. Ik kan er dan zo naar verlangen dat er een deel van mij is dat altijd intact blijft, ook als er kritiek komt. Iets waar niemand aan kan komen. Een plek om naar toe te gaan en van waaruit ik kan aannemen wat ik van anderen terugkrijg, zonder dat het direct raakt aan mijn gevoel van eigenwaarde. Een soort schuilplaats.”
Ze kijkt me aan en zegt met tranen in haar ogen: “ja, een schuilplaats, dat zou ik ook wel willen.” “Zonder schuilplaats is het ook haast niet te doen”, zeg ik. “Nee”, zegt ze. “Dan zijn we zo naakt en zo vogelvrij. Dan kunnen we niet anders dan ja maaren en onszelf verdedigen”, besluit ik.
Ik aarzel over de interventie die hier nu passend kan zijn. Mijn supervisor zette in een sessie ooit denkbeeldig de meest liefdevolle versie van mijn ouders achter me. Zodat ik weer kon voelen dat er altijd een plek is om naar terug te keren. Een plek waar je gewoon goed bent zoals je bent, wat je ook doet en wat er ook gebeurt. Toen ze dat deed voelde ik hoe ik weer kon ademen en hoe mijn lijf ontspande. En hoe dat beeld me de schuilplaats kon bieden waar ik zo naar zocht. Natuurlijk heb ik van mijn ouders ook kritiek gekregen, heb ik me tegenover hun geschaamd en gedacht dat ik het niet goed genoeg deed. Maar toen het me lukte om ze met mild kijkende ogen achter me te zetten, merkte ik dat ik beter kon blijven staan. Toen ik mijn supervisor destijds vroeg hoe ik hier in godsnaam anderen in kon begeleiden als ik het zelf zo moeilijk vind, zei ze “we teach best, what we most need to learn”.
Rouw is de achterkant van liefde. Ze zijn onherroepelijk aan elkaar verbonden.
De vrouw tegenover me heeft ervaren dat de moeder die ooit een schuilplaats kon bieden, veranderde in een moeder die dat niet meer kon en die uiteindelijk uit het leven stapte. Een diep gemis, dat leidde tot de intens pijnlijke vraag: was ik het niet waard om voor te blijven?
Ik voel me een soort beul als ik haar nu opnieuw naar dat gemis toe laat gaan. En ik weet ook dat ik daar haast niet aan ontkom. Rouw is de achterkant van liefde. Ze zijn onherroepelijk aan elkaar verbonden. Als ik haar in contact wil brengen met haar verlangen naar een schuilplaats en haar iets wil laten ervaren van een basis van liefde van waaruit ze kritiek op kan vangen, gaat dat niet zonder ook langs de rouw en het gemis te gaan.
“Je bent voor de helft je vader en voor de helft je moeder, of je dat nou wil of niet”
Ik adem diep in en zet een lege stoel voor haar. Ze zucht, een zucht van ergernis lijkt het en ze laat haar schouders zakken. Ze heeft al een keer eerder naar deze stoel gekeken en ze weet waarschijnlijk al dat ik denkbeeldig haar moeder daar weer op laat zitten. “Klote he?”, zeg ik. “Ja”, zegt ze met tranen in haar ogen. “Ik wou dat het niet meer over haar hoefde te gaan”, verzucht ze. “Dat snap ik”, zeg ik. “En toch wil ik je vragen om nog eens naar haar te kijken.” Ze werpt een snelle blik naar voren en slaat dan haar ogen weer neer. Ik pak een zacht kussen. “Stel dat dit de liefde is die je van haar hebt gekregen. Ik leg het kussen even op de lege stoel voor haar, pak het dan op en leg het in haar schoot. Ze kijkt ernaar, pakt het kussen vast en ontspant wat in haar gezicht. Ik pak nog een ander kussen. “Dan komt er ook meteen pijn mee”, zeg ik. En ik leg het tweede kussen ook in haar schoot. Ze knikt. En ze brengt haar handen omhoog. “Die wil ik liever niet”, zegt ze. “Dat snap ik ook”, zeg ik. “Maar dan verlies je ook de liefde. Ze horen bij elkaar.” Ze knikt en zucht diep. Nu een zucht die meer van opluchting in zich lijkt te hebben dan ergernis.
“Je bent voor de helft je vader en voor de helft je moeder, of je dat nou wil of niet”, zeg ik. “Als je haar weg doet, doe je ook de helft van jezelf weg.” Ze knikt en staart naar de kussens op haar schoot.
“Ik ga die foto ophangen”, zegt ze. “En ik ga een mooi gesprek voeren met mijn man.”
“Goed plan”, zeg ik. “En als je weer een keer kritiek krijgt, kijk dan eens wat het je oplevert om een tijdje naar die foto te kijken.”
In het boek “Feedback is een cadeautje”, dat in alle eerlijkheid eerst jaren in mijn boekenkast heeft gestaan voordat ik het voor het eerst opensloeg, omdat de titel zoveel weerzin bij me opriep, beschrijven wetenschappers Douglas Stone en Sheila Heen drie triggers die we altijd tegenkomen als we feedback krijgen. Drie drempels die we steeds weer moeten nemen.De eerste is de waarheidstrigger. Je krijgt feedback en je stelt jezelf meteen de vraag: is dat wel waar? En je zoekt naar aanknopingspunten om de inhoud van de feedback gedeeltelijk of geheel aan de kant te kunnen schuiven als onwaar. Zo deed ik dat ook met de reacties op mijn blog: “Dit klopt niet!” Als je voorbij die trigger bent en hebt besloten dat er mogelijk wel een kern van waarheid in zit, kom je bij de relatietrigger. Inhoudelijk klopt er misschien wel iets aan de feedback, maar kan je die ook aannemen van de persoon van wie je ‘m krijgt? Gedachten als: “dat juist jij dit nu zegt, na alles wat ik voor jou gedaan heb”, of “Moet jij nodig zeggen, vorige week deed jij zelf ook ……” Of zoals ik dat in gedachten deed: “Wat weet jij er nou van?” Wanneer je deze trigger gehad hebt en besloten hebt de feedback van deze persoon toch binnen te laten komen, komt de derde trigger, de identiteitstrigger. Deze doet het meeste zeer en heeft te maken met ons onvermogen om de feedback in proportie te zien. Je krijgt bijvoorbeeld feedback op de voortgang van een project en je denkt: ik kan ook helemaal niks. De feedback gaat gevoelsmatig niet meer over de voortgang van het project, maar over jou. Over wat je waard bent als professional, of zelfs als mens. Ook dat kwam ik tegen. Er kwam kritiek op een blog dat ik schreef en ik kwam terecht bij algehele twijfel aan mijn eigen kunnen.Om weerbaar te worden voor kritiek -want laten we eerlijk zijn, we kunnen het wel liefdevol feedback noemen, maar zo lang het geen compliment betreft, komt het meestal toch binnen als kritiek en zeker niet als een cadeautje- moeten we bouwen aan een basis in onszelf. Een plek in onszelf waar we 'naar toe kunnen gaan' als het stormt. Een schuilplaats. Met de ervaring uit de sessie met mijn eigen supervisor in mijn achterzak werd het al een klein beetje makkelijker om door te blijven ademen toen er ook een paar kritische reacties kwamen op het volgende artikel dat ik schreef. Onze ouders waren de eersten waar we die schuilplaats zochten. Veel mensen vonden die schuilplaats daar ook. Misschien niet op ieder moment. En misschien niet altijd op de manier die je graag gewild had. Maar de meesten van ons kennen wel iets van een ervaring van min of meer onvoorwaardelijke steun. Dat geldt niet voor iedereen. Wanneer je van je ouders veel kritiek hebt gekregen, of wanneer je je door hen in de steek gelaten hebt gevoeld, is het een enorme opgave om dat gevoel op te kunnen roepen. En toch heb ik ook die coachees met vallen en opstaan zien leren om te bouwen aan een basis in zichzelf om op terug te kunnen vallen. Door bijvoorbeeld een beeld van een soort oermoeder of oervader in gedachten achter zich te kunnen plaatsen. Wanneer je je ouders weer achter je kan gaan ervaren als bron van steun, ook al komt daar ook pijn bij, zet je bovendien een stap in het ontwarren van de vermenging tussen heden en verleden. Niet zelden kijken mensen bij het krijgen van kritiek van bijvoorbeeld hun leidinggevende, ook meteen in de soms kritische ogen van hun vader of moeder. Met je ouders achter je, kijk je in ieder geval weer wat makkelijker in de ogen die je werkelijk voor je hebt, die van je leidinggevende. Dat leer je uiteraard niet uit een boek. En ook niet door één enkele interventie in een coachingssessie. Maar je kan er wel in groeien. Stapje voor stapje.
Alle artikelen/blogs zijn geplaatst met toestemming van de hoofdpersoon.