Over wat het je op kan leveren als je dat wat je afwijst in jezelf weer leert toelaten
Ze maakt een onrustige en gehaaste indruk als ik haar voor het eerst ontmoet. Ze kijkt vermoeid uit haar ogen. En ze is ook moe, vertelt ze. De manier waarop ze nu werkt kost haar veel te veel energie. Terwijl ze praat gebaart ze druk met haar handen en struikelt ze over haar eigen woorden. Ze vertelt van de hak op de tak en maakt regelmatig haar zinnen niet af. Haar leidinggevende verwacht van haar dat ze veel steviger haar positie als leider pakt en stelde haar een coachingstraject voor. Vooral wanneer ze in contact is met collega’s op een hiërarchisch hogere positie schiet ze in een kramp. En dat heeft ze vooral in contact met mannen vertelt ze. Ze voelt zich continu onder hoogspanning staan. Daar waar er van haar verwacht wordt dat ze overzicht heeft en de grotere lijnen kan bewaken, verdwaalt ze in de details. Ze wordt drammerig en controleert op een onprettige manier haar collega’s.
Ik vraag haar wat ze daarmee probeert te bereiken. “Ik wil zo graag laten zien dat ik het kan”, antwoord ze. “En wat wil je dan zo graag dat ze van je zien?”, vraag ik. “Dat ik slim ben”, zegt ze. En ik zie hoe jong ze wordt als ze dat zegt. Haar stem verandert, ze draait haar hoofd een beetje schuin en kijkt me vragend aan. “Aan wie wilde je dat zo graag laten zien toen je nog een klein meisje was?”, vraag ik. Ze lijkt even te schrikken van mijn vraag en antwoord dan aarzelend: “aan mijn vader”. Ze slaat haar ogen neer.
“En wat wil je dan zo graag dat ze van je zien?”, vraag ik. “Dat ik slim ben”, zegt ze
Ze vertelt me over het gezin waar ze in opgroeide. Haar vader was een krachtige en intelligente man die de stabiliteit bracht in huis. Hij liet weinig emoties zien en hield regelmatig een pleidooi voor het gebruiken van je verstand. Ze keek als klein meisje erg tegen hem op. Hij stimuleerde haar om te gaan studeren. En hoewel ze daarin vaak op haar tenen liep, deed ze haar stinkende best om hem tevreden te stellen. Maar hoe hard ze ook haar best deed, ze bleef het gevoel houden dat ze in zijn ogen niet slim genoeg was. Haar moeder was in alles de tegenpool van haar vader. Ze was creatief, een vat vol emoties en hield ervan om gek te doen. Haar ouders hadden een slecht huwelijk en ze gingen uit elkaar toen zij acht jaar was. Haar moeder vond het lastig om op eigen benen te staan en leunde veel op haar kinderen. Zij leerde al jong dat ze niet op haar moeder kon bouwen en is er ook mee gestopt om dat te proberen. “Ik lijk gelukkig veel meer op mijn vader”, zegt ze. Haar ogen glimmen van trots.
“Ik sta achter je”, zeg ik. “Dat kan ik bijna niet geloven”, zegt ze.
“Ik wil je iets laten ervaren”, zeg ik. Ik vraag haar op te staan. En ik ga achter haar staan. Direct verstrakken de spieren in haar rug en helt ze met haar bovenlijf wat naar voren. “Hoe is het als ik hier sta?”, vraag ik haar. “Raar”, zegt ze. Ik vraag haar om heel langzaam naar achteren te leunen. Heel voorzichtig beweegt ze naar achteren. Steeds stokt de beweging even. “Ik sta achter je”, zeg ik. “Dat kan ik bijna niet geloven”, zegt ze. “Dat begrijp ik”, zeg ik. Centimeter voor centimeter beweegt ze naar achteren. Wanneer haar rug mijn borst en buik raakt stopt de beweging. “Voel je hoe weinig je me nu gebruikt?” vraag ik. “Ja”, zegt ze. Heel langzaam leunt ze verder achterover en durft ze met meer gewicht op me te leunen. Wanneer ze haar ook haar hoofd achterover laat zakken en op mijn schouder laat rusten slaakt ze een diepe zucht. “Hoe is dit voor je?” vraag ik zachtjes. “Heel onwennig en ook heel fijn”, fluistert ze. “Wat moet je dit gemist hebben”, fluister ik terug. Ze knikt.
Ze vertelt me hoe bang ze soms is dat ze op haar moeder lijkt. “Waar ben je dan precies zo bang voor?”, vraag ik. “Dat ik net zo wankel word als zij”, zegt ze, “en dat alles dan in elkaar stort”. Ik ben even stil. “Ik lijk ook op haar he?”, zegt ze dan. “Zeg jij het maar”, zeg ik. “Ik denk het wel”, zegt ze zachtjes. “Ik lijk op allebei”. Dan begint ze weer te ratelen. Ze vertelt me hoe dat niet samen kan gaan. Ratio en gevoel. Verstand en creativiteit. Stabiliteit en spontaniteit. “Dat gaat niet”, zegt ze resoluut. “Ik heb het bij mijn ouders gezien. Die zaten elkaar alleen maar in de weg. Ze maakten elkaar doodongelukkig.” Ze kijkt me paniekerig aan. Ik ben even stil en zeg dan vriendelijk: “Je zal het ermee moeten doen”.
Er bevinden zich vele tegenstellingen in onze persoonlijkheid: polariteiten. We leren vaak al jong wat wel en wat niet gewenst is. We trekken de conclusie: met dit deel van mij kan ik liefde, aandacht en succes krijgen. De tegenhanger daarvan, de andere kant van die polariteit, wijzen we af en stoppen we weg. Splitsing heet dat. Het ene deel raakt afgesplitst van het andere. En dat kost ons als het ware onze ‘heelheid’. Je hebt bijvoorbeeld al jong geleerd om op eigen benen te staan en de dingen alleen te doen en wijst alles dat te maken heeft met ‘samen’ af en vraagt nooit om hulp. Je hebt een hang naar de donkere kant van het leven en je wendt je daarmee af van de lichtheid. Je leert dat je mensen beter kan wantrouwen en doet je vermogen om ook te vertrouwen weg. En zo zijn er vele voorbeelden te bedenken. De ellende hiervan is dat de ene kant van de polariteit weinig waard is zonder de andere. Je hebt weinig aan zachtheid, als je niet af en toe ook hard kan zijn. En andersom. Denken is zeer beperkt, als je niet ook kan voelen. Harmonie is alleen werkelijk van waarde als er ook conflict mag zijn. We gaan in of/of denken, in plaats van in en/en. En wat ken ik dat zelf ook goed. De gedachte: als ik mijn kwetsbaarheid toelaat, verlies ik al mijn kracht en ga ik volledig door mijn hoeven. Of: Als ik niet in continu beweging blijf en ook ga rusten, komt alles tot stilstand. Als ik leer om naast het vermogen om te kunnen leiden, ook te volgen, raak ik al mijn leiderschapskwaliteiten kwijt. Het voelt dan ook helemaal niet goed om dat toe te laten wat je ooit zo stellig hebt afgewezen. Het roept ongemak, weerstand en soms schuldgevoelens en schaamte op. We roepen gemakkelijk tegen elkaar: “je moet doen wat goed voelt”. Maar als ik bijvoorbeeld wacht tot het goed voelt om een conflict aan te gaan, dan weet ik zeker dat dat conflict er nooit komt. Terwijl het soms wel goed voor me is. Het voelt niet goed, maar het is wel goed voor me. Jung zei hier zo mooi over: “Beter een heel mens dan een goed mens." De integratie tussen de tegenpolen in onze persoonlijkheid zorgt vaak voor meer rust. De niet geïntegreerde delen van ons zijn namelijk niet zomaar weg, ook al wijzen we ze nog zo hard af. Ze kloppen continu en vaak op een onaangename manier op de deur. En we moeten er steeds heel hard voor werken om ze weg te blijven duwen. Als het je lukt om weer toe te laten waar je ooit van bent afgesplitst, heb je bovendien weer wat te kiezen. Afhankelijk van de situatie kan je kiezen wat het meest dienend of passend is.
Ik vraag haar of ze weleens iets creatiefs doet. “Op de middelbare school maakte ik vaak kleding voor mezelf”, vertelt ze. “Maar dat heb ik al heel lang niet meer gedaan. Ik werd er ook vaak om uitgelachen, omdat ik me zo anders kleedde dan de rest. Toen ben ik er resoluut mee gestopt en ben ik keihard gaan leren en hoge cijfers gaan halen.” Ik vraag haar om voor ons volgende gesprek een kledingstuk te maken dat die beide uitersten in haar persoonlijkheid verbeeldt. Of anders gezegd: waarin zowel haar vader als haar moeder vertegenwoordigd zijn.
Wanneer ik bij onze volgende afspraak de deur voor haar open doe lijkt er iets anders aan haar te zijn. Ze kijkt me een beetje ondeugend aan en ze begint niet meteen bij binnenkomst al te ratelen. “Heb je nog iets met je opdracht gedaan?” vraag ik haar. “Ja!”, zegt ze, “ik heb het aan!” Ze draait een rondje en kijkt me stralend aan. Ze draagt een jasje dat er zo mooi uitziet, dat ik niet kan zien dat het zelfgemaakt is. “Het heeft twee kanten”, vertelt ze me terwijl ze het uittrekt. “En je kan het aan twee kanten dragen.” De ene kant is zwart, met een strakke rode bies. En de andere kant is knalgeel met een kleurrijk embleem erop met glitters. “En kijk”, zegt ze. “Als ik het met de zwarte kant aan de buitenkant draag en ik wil even iets van de andere kant voelen, dan stop ik mijn hand in de zak.” Ze keert het zakje binnenstebuiten. De binnenkant van het zakje is geel en er zitten felrode pompons in genaaid. En bij de gele kant van het jasje is de binnenkant van het zakje sober zwart. Ik ben ontroerd.
We werken tijdens die sessie verder aan hoe ze de verschillende kanten van haar persoonlijkheid in haar leiderschap kan gaan integreren. En zo nu en dan vraag ik haar: “stop je hand nu eens even in je zak” en vertel me dan nog eens hoe je het ziet.
Je kan je eigen ontwikkeling in een stroomversnelling brengen door je bewust te worden van welke delen van jouw persoonlijkheid je omarmd hebt en welke delen je hebt afgewezen. Een simpele eerste oefening is om eens een lijstje te maken met die delen van jou, waarvoor je bij wijze van spreken nog liever je rechterarm zou willen afstaan, dan dat je dit op zou moeten geven. De kwaliteiten waar je altijd op kan bouwen als je onder druk komt te staan. En schrijf dan op wat de tegenhangers daarvan zijn. Als je wat weerzin voelt bij die woorden, dan weet je dat je de juiste hebt gekozen. Stel jezelf eens de vraag: wat maakt dat ik die heb afgewezen? En misschien wel: voor wie heb ik dat ooit gedaan? Wat zou het je op kunnen leveren als je die stap voor stap weer meer zou integreren?
Alle blogs/artikelen zijn geplaatst met toestemming van de hoofdpersoon.